Aanrotzooien

Het was ergens in 1982 en 1983 dat ik enkele keren per jaar naar Parijs ging. Om kunstenaar te worden. Of vooral: om mij kunstenaar te vóélen. Ik trad daarbij in de voetsporen van Cobra, de grotendeels Nederlandse schildersgroep die in de jaren zestig in een café in Parijs was opgericht. Meest beroemde vertegenwoordiger: Karel Appel, die in het kleinburgerlijke Nederland van die tijd zo maar beroemd kon worden met de uitspraak ‘ik rotzooi maar wat aan’. Het heeft hem geen windeieren gelegd. Ik keek daar tegenop. Aanrotzooien en daar een inkomen mee verdienen; dat leek mij vrij ideaal.

Ik was overigens niet op zoek naar rijkdom of zelfs inkomen. Ik zocht vrijheid. Als dienstweigeraar zat ik in Leeuwarden anderhalf jaar lang postzegels te plakken bij de Belastingdienst. In een gebouw waar de ramen niet open konden. De 23 jaarlijkse verlofdagen waren meestal al in mei al op.  Ik móést ademruimte hebben. En dus kocht ik in juni of oktober een treinkaartje Parijs, meldde me in de vroege ochtend vanuit een telefooncel op station Leeuwarden ziek, hing snel weer op wanneer de omroeper luidruchtig de trein vanuit Amsterdam aankondigde en ik vertrok richting de stad van mijn dromen. Onder mijn arm: een map met de foto’s van de schilderijen waar ik graag beroemd mee wilde worden.

Wat ik zocht was onbestemd; vrijheid en artistieke inspiratie. En het bohemien-leven. Veel gelukzoekers waren daar de afgelopen eeuw aan ten onder gegaan (drank), maar soms leverde dat huwelijk tussen kale materiele armoede en creatieve rijkdom ook meesterwerken op. Picasso maakte in Parijs zijn beste werk. Zo ook James Joyce. En ook Henry Miller had in Parijs jaren op een houtje gebeten. En er uiteindelijk in 1931 het meesterwerk ‘De Kreeftskeerkring’ geschreven.

Helaas, mijn timing was niet best. Want Parijs was in ’82 niet meer het artistieke Walhalla van weleer. De boekenwinkel waar James Joyce vaak kwam bleek inmiddels een topattractie vol zwaarbepakte backpackers en de beroemde galeries uit de jaren zestig waren elitaire kunsthandels geworden. Een binnenwandelende romanticus met portfolio uit Nederland werd hier met zichtbaar vermoeide beleefdheid ontvangen.

Een grote deceptie? Nee. De vele dagen die ik mijmerend en rondzwervend doorbracht tussen het Pantheon en de Notre Dame zijn van grote betekenis voor me geweest. Het Hotel du Commerce – toen een kot waar sinds de tijd van Henry Miller niets meer aan was gedaan – voldeed aan al mijn verwachtingen. En het dagelijkse loopje naar de kruidenier in het Quartier Latin, precies door het smalle straatje waar niemand minder dan president Mitterand zijn woning had, was een prettige routine. De multiculturele mierenhoop die Parijs was gaf mij de kans om onder te dompelen. Het gaf mij de tijd om na te denken. Over wie ik was, of wilde zijn. Artistiek beschouwd presteerde ik in Parijs helemaal niets. Zelfs aanrotzooien bleek een brug te ver. Maar ik was er wél. En dat was genoeg.

Delen via

Menno Bakker

OF/Narvic

Hoofdredacteur OF
Menno Bakker was in de jaren tachtig leadzanger van de punkgroep Kobus gaat naar Appelscha en is oprichter van NARVIC, adviesbureau voor communicatie. Hij studeerde kunstgeschiedenis en communicatie aan de Rijksuniversiteit Groningen, later gevolgd door een NIMA-opleiding. Hij werkte o.a. als journalist en als marketeer van het Groninger Museum en was actief in citymarketing (Expeditie Leeuwarden). Momenteel werkt Menno Bakker als communicatie-adviseur en als hoofdredacteur van OF magazine. Wilt u reageren op Menno z’n columns of heeft u een vraag? Mail ze Menno via menno@narvic.nl. Benieuwd naar alle columns van Menno? Kijk op zijn eigen Specialisten pagina.