Het is een uitputtende middag. Want galerie-eigenaars in Parijs; dat is snobistisch volk, zo weet ik nu. Keer op keer zwaaien we een deur open en betreden we vanuit het brullende lawaai van de herfststorm de serene, bijna crematoriumachtige stilte van een sneeuwwitte galerie. Nooit is er een klant, maar al die galerie-eigenaars; ze kijken toch verstoord op van hun administratieve werkzaamheden. Geïrriteerd schijnen ze zich af te vragen wie hun tranceachtige bestaan zo bruut durft te verstoren. Af en toe neemt iemand de moeite om toch even een halve maansbrilletje (met touwtjes) op te zetten en mijn album te bekijken, maar binnensmonds gereutel en snel dieper wordende rimpels op voorhoofden vertellen mij dat het geen succes zal worden. Na een middag worstelen is het mij wel duidelijk: ik zit in de verkeerde film. Twee dagen later zitten we weer in de trein naar Amsterdam.
Hoe het verder ging? Ach… Na het Parijse avontuur volgde er nog een kortstondige expositie bij Oars, kunst en kleding in Franeker. Niets verkocht. ’t Is geen Parijs natuurlijk, maar ja, niets om je voor te schamen.
Ik kijk – zij het ietwat verhit – met plezier terug op die periode van brandende ambitie. Alleen al omdat ambitie heerlijk voelt. Ambitie heeft met dromen te maken. En er is lef voor nodig om je dromen te volgen. Het zijn ook altijd leuke personen, die mensen met ambitie. Zo ken ik een jonge barkeeper uit de Leeuwarder horeca die nu nog in loondienst werkt, maar binnen enkele jaren een club in Londen wil openen. “En dan begin ik dus in Londen en dan bouw ik dat uit, zodat er op een gegeven moment een heel spoor van clubs in Europa ontstaat”, zo vertelde hij me zonder een spoor van twijfel.
Prachtig. Niets om je voor te schamen.